Vorige week heb ik u verteld over de hoogte en de duur van uw WIA-uitkering, vandaag vertel ik u graag meer over de keuring door UWV en de wijze waarop UWV uw arbeidsongeschiktheidspercentage vaststelt.
Als u de wachttijd voor de WIA heeft volgemaakt (104 weken na uw eerste ziektedag), bepaalt UWV of u in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De keuring bestaat uit twee delen: een onderzoek door een verzekeringsarts en een onderzoek door een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts brengt de medische situatie in kaart: welke klachten en beperkingen heeft u? De arbeidsdeskundige bekijkt vervolgens welk werk u nog kunt verrichten en wat u daarmee kunt verdienen. Ik zal dit uitleggen.
Ruim voor het verstrijken van de wachttijd voor de WIA ontvangt u een brief van UWV waarin vermeld staat dat u een WIA-uitkering kunt aanvragen. U kunt deze aanvrage digitaal, met uw DigiD, indienen. Bij uw WIA-aanvrage dient u een aantal stukken te voegen, bijvoorbeeld de re-integratiestukken en de stukken van de bedrijfsarts. Vervolgens ontvangt u een uitnodiging voor het spreekuur van de verzekeringsarts van UWV.
Het eerste deel van de keuring is een medisch onderzoek. In elk geval vindt er een gesprek met de verzekeringsarts van het UWV plaats. De verzekeringsarts onderzoekt welke gevolgen uw ziekte of handicap heeft voor werk en welke beperkingen er in arbeid zijn. De verzekeringsarts stelt derhalve uw belastbaarheid in werk vast. De verzekeringsarts doet dit door de aangeleverde stukken te bestuderen, met u in gesprek te gaan en door u (lichamelijk) te onderzoeken. Soms heeft de verzekeringsarts ook informatie uit de curatieve sector nodig, bijvoorbeeld van de huisarts of specialist, welke informatie hij dan opvraagt. De verzekeringsarts kan u ook door een externe deskundige laten onderzoeken. Dat is een arts of therapeut die niet bij het UWV werkt en die geen behandelaar is. Voor bepaalde ziekten zijn er richtlijnen en/of protocollen welke de verzekeringsarts als hulpmiddel gebruikt.
Als de verzekeringsarts genoeg informatie heeft, vult hij de beperkingen in op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De FML beschrijft alles wat het lijf en het hoofd kan en bestaat uit zes categorieën: persoonlijk en sociaal functioneren (bijvoorbeeld concentratie, flexibiliteit, werktempo en omgang met collega’s), de werkplek, bewegen, statische houdingen (zoals zitten en staan) en werktijden (aantal uren en tijdstippen). De verzekeringsarts kijkt niet of u nog arbeid kunt verrichten, dit doet de arbeidsdeskundige. Dit is alleen anders als de verzekeringsarts van mening is dat u helemaal niet meer kunt werken en er sprake is van geen benutbare mogelijkheden (gbm). Er zal dan geen arbeidsdeskundig onderzoek meer plaatsvinden.
Vervolgens zal de arbeidsdeskundige bekijken of u nog in staat bent om arbeid te verrichten en zo ja, welke arbeid u nog kunt verrichten rekening houdend met uw beperkingen in arbeid zoals vastgelegd door de verzekeringsarts in de FML. De arbeidsdeskundige bekijkt eerst of u nog in staat bent de eigen arbeid (de maatman) nog te verrichten. Indien u daartoe niet in staat bent, voert de arbeidsdeskundige uw beperkingen in het CBBS-systeem in. In dit systeem zijn alle voorkomende functies opgenomen met hun kenmerkende belasting. Ook staat erbij hoe vaak de functie minimaal voorkomt in Nederland. Dat is het aantal arbeidsplaatsen. Arbeidsplaatsen zijn dus geen vacatures, maar bestaande werkplekken. Al het werk dat algemeen geaccepteerd is, komt in aanmerking en wordt gangbare arbeid genoemd. Dit kan van alles zijn. De arbeidsdeskundige houdt geen rekening met uw beroep en uw opleidingsniveau. Hij kijkt dus ook naar werk dat (ver) onder uw kunnen ligt. De arbeidsdeskundige mag geen beroepen selecteren waarvoor u niet bent opgeleid of waarvoor u de capaciteiten mist. Dit heeft geen betrekking op eenvoudige vaardigheden waarvan men aanneemt dat iedereen die binnen enkele maanden aan kan leren.
Als er tenminste drie geschikte functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn, kan de arbeidsdeskundige de resterende verdiencapaciteit berekenen. Lukt dat niet, dan wordt u volledig arbeidsongeschikt verklaard in de zin van de WIA. Lukt dat wel, dan kan de arbeidsdeskundige uw restverdiencapaciteit vaststellen.
Het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid komt neer op een procentuele vergelijking van het inkomen dat u vóór uw arbeidsongeschiktheid verdiende (de maatman) met het inkomen dat u na uw arbeidsongeschiktheid nog zou kunnen verdienen (de restverdiencapaciteit). Er vindt derhalve een theoretische schatting plaats. De arbeidsdeskundige kijkt of u in staat bent gangbare arbeid te verrichten. Gangbare arbeid zijn de functies die u wel nog kunt verrichten.
Ik zal een voorbeeld geven: de maatman (uw functie voordat u ziek werd) is hypotheekadviseer, met een uurloon van € 30,00. De restverdiencapaciteit is die van een administratief medewerker met een uurloon van € 10,00. Dit betekent: (30-10): 30 x 100 = 66,6% arbeidsongeschikt, klasse 65-80%. Ander voorbeeld: de maatman is schoonmaker, uurloon € 1500, de geduide functie is machinebediende inpak met een uurloon van € 11,00. Dat betekent: (15-11): 15 x 100 = 26,6%, derhalve minder dan 35% zodat geen recht op een WIA-uitkering bestaat. Ondanks dat de hypotheekadviseur en de schoonmaker in de voorbeelden kampen met dezelfde ziekte en dezelfde beperkingen, ontvangt de hypotheek adviseer een WIA-uitkering en de schoonmaker niet. Het inkomensverschil bepaalt dus het verschil in het arbeidsongeschiktheidspercentage, niet de mate van ziek zijn. Doordat de WIA-uitgaat van een inkomensvergelijk, komen de hoger inkomens eerder in de WIA.
Heeft u vragen over de WIA, uw rechten en plichten of de mogelijkheden om een besluit aan te tasten? Neem gerust contact met mij op via de mail: l.meys@valkenburghadvocaten.nl of telefonisch: 043-3233454. Ik help u graag verder.